Nederlandse architecten die nog niet zijn uitgeweken naar het buitenland kijken uit naar de nieuwe overheidsinitiatieven
Door Kees van der Hoeven
Gepubliceerd in PropertyNL Magazine nr. 1, 27 januari 2017
Ruim tien jaar geleden nam de eigenzinnige architect en hoogleraar Carel Weeber afscheid van Nederland. Voordat hij na 40 werkzame jaren weer terugkeerde naar zijn geboortegrond op Curaçao gaf hij een laatste lezing in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) in Rotterdam. Hij koos ervoor om die avond juist zijn níet-gebouwde projecten te bespreken, zoals zijn ontwerp voor Centrale Bibliotheek in hartje Rotterdam. Dat hij de toenmalige competitie verloor van Van den Broek en Bakema leidde tot een interessante ontboezeming: ‘Als ik die competitie wél had gewonnen, had ik mijn leven lang bibliotheken kunnen bouwen, tot in Seattle aan toe.’ Daarmee verwees hij naar dat beroemde gebouw van Rem Koolhaas aldaar.
Weebers woorden blijken in retrospectief voorspellend, want wat hem ‘bespaard’ bleef, ondervindt Francine Houben, architect-directeur van Mecanoo Architecten, actueel aan den lijve. Na haar succesvolle boekgebouwen in Delft en in het Britse Birmingham verwerft ze wereldwijd grote nieuwe bibliotheekopdrachten, zoals in Washington en New York in de USA, maar ook in Azië, zoals in Taiwan, waar Mecanoo nu tevens een van de grootste culturele centra ter wereld bouwt.
Einde nationaal architectuurbeleid
Mecanoo wordt vaker ingedeeld bij de generatie ‘Superdutch’, de term die in 2000 werd gemunt door Bart Lootsma, auteur van het gelijknamige boek, met als ondertitel ‘De tweede moderniteit van de Nederlandse architectuur.’ Het betrof een presentatie van twaalf ‘radicale ontwerpbureaus die een internationale oriëntatie combineren met typisch Nederlands realisme en zakelijkheid. Bijna zonder uitzondering werken alle daar gepresenteerde en toen vaak nog jonge architecten nu voornamelijk in het buitenland, zoals MVRDV, UNStudio met Ben van Berkel, OMA/AMO met Rem Koolhaas, West8 met Adriaan Geuze en Wiel Arets. Alleen Neutelings Riedijk en Koen van Velsen – onlangs door de negen eerdere winnaars gekozen als laureaat van de (tiende) Architect van het Jaar Prijs 2016 – werken vooral in eigen land. NOX stopte, Kas Oosterhuis heeft een bescheiden praktijk en het bureau van Erick van Egeraat ging zelfs voor de tweede keer failliet.
Ze werden allen in de afgelopen kwarteeuw ruimhartig gesteund door het unieke stimuleringsbeleid voor de architectuur, dat rond 1990 door de overheid in gang werd gezet en dat door het vorige kabinet, in de persoon van staatssecretaris Halbe Zijlstra, vakkundig om zeep werd geholpen. Architectuur werd een simpel radertje in de zogenaamde Creatieve Industrie. Van het Nederlands Architectuurinstituut is nog slechts het nietszeggende Nieuwe Instituut over; Design en E-cultuur werden aan de taken toegevoegd, net als in het Stimuleringsfonds, dat eveneens in naam overging van de Architectuur naar de Creatieve Industrie. Architectuur wordt door de huidige politieke machthebbers nog slechts gezien als handel en dus als exportproduct. Vandaar dat we Winy Maas van MVRDV tegenkwamen bij de burgemeester van Parijs, dat we Erick van Egeraat hartelijk de hand van Vladimir Poetin zagen schudden en dat premier Mark Rutte samen met de Britse priminister David Cameron op werkbezoek ging bij Francine Houben in Birmingham.
De nieuwe generatie
Ondertussen stapelden de problemen zich op in eigen land. De economische crisis halveerde de architectenbranche, in de provincie Groningen worden de panden gestut vanwege de aardbevingen, in onze grensgebieden krimpt en vergrijst de bevolking razendsnel en onze kinderen kunnen geen woning meer betalen. Laat staan dat er door de woningcorporaties nog voldoende voorraad kan worden gebouwd; minister Stef Blok heeft ze immers in een financiële houdgreep. En dan hebben we het nog niet eens over alle problemen in onderwijs en zorg.
De nieuwe generatie architecten, zowel murw als wijs geworden onder druk van de crisis, werkt veel minder aan grote gebaren of spectaculair ogende oplossingen. Ze opereren in verschillende richtingen. Een groep richt zich op lokale initiatieven die vaak vanuit de bevolking zelf opkomen en ze zetten hun vakkennis vervolgens in om slimme oplossingen te bedenken voor actuele probleemsituaties. Een andere groep, die vaak nog wel bescheiden opdrachten onderhanden heeft, duikt dieper in de basisbeginselen van het architectenvak, zoals met zorgvuldige composities en typologie, precieze detaillering en bijzondere materiaalkeuzes.
Een overzicht van die laatstgenoemde groep relatieve nieuwkomers uit Nederland en Vlaanderen werd kortgeleden gepresenteerd in het Deutsches Architektur Museum (DAM) in Frankfurt. ‘We moeten dus vier uur reizen om een expositie over vaderlandse architectuur te bekijken, ook nog eens georganiseerd door het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) uit Antwerpen’, liet Kirsten Hannema zich in de Volkskrant ontvallen. Waarmee ze het Nederlandse architectuurbeleid bedoeld of onbedoeld de definitieve doodsteek toediende. Ze sprak echter enthousiast over die verzameling ontwerpen en maquettes, waar de architectonische diepgang en de vakkennis vanaf spatte, en ze vond de Belgen dan toch beter dan de Hollanders.
Beroep wordt branche
Architectuurcriticus Hans Ibelings vond die grote aandacht voor de vakmatige aspecten van het architectenberoep echter enigszins onhandig: ‘Er is nauwelijks of geen belangstelling voor extra-architecturale kwesties, voor wat de architectuur kan bereiken buiten zichzelf. Daar is niets mee mis, maar het klinkt mij toch een beetje alsof ik als schrijver zou beweren dat voor mij spelling en grammatica belangrijker zijn dan wat ik te vertellen heb.’ Hij sprak bij de uitreiking van de Abe Bonnemaprijs, een van de competities in het sterk uitdijende ‘prijzenfestival’ waarin architecten, tenminste als ze winnen, naamsbekendheid en toekomstig werk kunnen genereren. Tussen die vele solitaire bomen is het gehele bos helaas niet meer te overzien, want elke provincie, regio, stad of website organiseert inmiddels zijn eigen architectuurprijs of publieksverkiezing. Zodoende ligt devaluatie van de werkelijk importante architectonische prestaties op de loer.
Daarom is het prachtig dat de belangrijkste oeuvreprijs in de architectuur, de BNA Kubus, vorig jaar weer werd uitgereikt, na zes jaar stilstand vanwege de crisis. De laureaten waren Ben van Berkel en Caroline Bos (toch weer Superdutch). De organisator – overigens voluit de Koninklijke Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten BNA – bestaat straks 175 jaar. In de afgelopen periode heeft de BNA zich als de beroepsvereniging van architecten omgevormd tot de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus en zich direct aangesloten bij MKB Nederland. En met succes, want ‘Gamechanger’ BNA won de eerste DNA Award 2016 als prijs voor de meest vernieuwende vereniging. Enige relativering is wel op zijn plaats wanneer je ziet dat ze in die competitie onder meer de Koninklijke Jagersvereniging en Scouting Nederland achter zich lieten.
Politiek overgangsjaar
Naast onderzoek en educatie richt de BNA zijn energie nu vooral op de Haagse politiek. Daarom ziet een ieder uit naar de uitslag van de komende verkiezingen voor de Tweede Kamer en de daaropvolgende kabinetsformatie. Veel erger dan nu kan het niet worden, dus de Nederlandse architecten zien positief gestemd uit naar de nieuwe initiatieven in alle belangrijke dossiers, van woningbouw tot publieke werken, van innovatie tot en met energietransitie van de gebouwde omgeving, van ruimtelijke ordeningsbeleid tot en met milieu.
Rijksbouwmeester Floris Alkemade heeft zijn speerpunten voor de komende jaren al gepubliceerd in zijn Actie Agenda Ruimtelijk Ontwerp 2017–2020 (AARO). In het eerste jaar van zijn pontificaat heeft hij, met de bescheiden middelen die hem ten dienste staan, al opvallende resultaten bereikt. Zoals met de ontwerpcompetitie ‘Home Away From Home’ met veel innovatieve oplossingen voor de huisvesting van vluchtelingen en asielzoekers. En zojuist initieerde hij een nieuwe prijsvraag met (ouderen)zorg als belangrijkste thema, onder de titel ‘Who Cares?’ Als belangrijkste beleidsarchitect van ons land geniet hij in de vakwereld groot respect en we wensen hem dan ook alle succes in het komende overgangsjaar.
Tenslotte, de meeste architecten uit de Superdutch-generatie werden benoemd als hoogleraar aan belangrijke buitenlandse architectuuropleidingen. Rem Koolhaas doceert al enkele decennia aan Harvard, Kees Christiaanse is al jaren professor aan de ETH in Zürich en Wiel Arets werd decaan van het College of Architecture van IIT in Chicago. Het meest recente nieuws is dat Francine Houben is gevraagd als ‘William Henry Bishop Visiting Professor’ aan de architectuurfaculteit van Yale University. U begrijpt waarschijnlijk al wel wat haar leeropdracht is: precies, het ontwerpen van bibliotheken.
Kees van der Hoeven is architect en auteur te Wassenaar. Hij schrijft over Nederlandse architecten en architectuur, onder meer voor ArchitectenWerk. Daarnaast organiseert hij jaarlijks de Jonge Architecten Prijs en de Architect van het Jaar Prijs. Op 15 december 2016 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau vanwege zijn grote verdiensten voor de architectuur in Nederland en zijn inzet voor de jonge architect.