Woningen die tijdelijk worden verhuurd in afwachting van afbraak vallen onder de verhuurderheffing. Dat besloot de Hoge Raad eerder deze week.
Het ging in deze zaak om een gemeente die eigenaar was van 62 antikraakwoningen en 30 leegstandwetwoningen en deze woningen tijdelijk verhuurde. Verhuurderheffing wordt geheven van personen en instellingen die meer dan 10 huurwoningen verhuren. De belangrijkste vraag die in deze procedure aan de orde kwam, was of tijdelijk verhuurde antikraakwoningen en leegstandwetwoningen ‘voor verhuur bestemd’ zijn en dus (kunnen) vallen onder de verhuurderheffing, ook als het voornemen bestaat de woningen af te breken. Advocaat-generaal professor Peter Wattel (foto) concludeerde dat dit niet het geval is.
Herontwikkeling
De Hoge Raad volgde echter de conclusie van Wattel niet. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat eenvoud en uitvoerbaarheid bij de vormgeving van de verhuurderheffing een grote rol hebben gespeeld. Ook heeft de wetgever gewild dat aan individuele omstandigheden zo min mogelijk betekenis toekomt. De Hoge Raad hanteert daarom het uitgangspunt dat daadwerkelijk verhuurde woningen ‘voor de verhuur bestemd’ zijn. Dat draagt ook bij aan een gelijke behandeling van verhuurders. De doelstellingen die de verhuurder met de verhuur wil bereiken – zoals in dit geval het realiseren van stedelijke (her)ontwikkeling en het tegengaan van vandalisme en verloedering – zijn hierbij volgens de raad niet van belang.