De Raad van State adviseert het kabinet-Schoof de verlaging van de overdrachtsbelasting naar 8% te heroverwegen.
Het is de Afdeling advisering niet duidelijk waarom er door het kabinet via een relatief ongerichte fiscale maatregel wordt gestuurd op het aantrekkelijker maken van investeringen op de huurmarkt. Daarbij wordt de vraag opgeworpen of niet-fiscale maatregelen daar niet meer geschikt voor zijn. Ook wijst de Raad van State erop dat door de maatregel de overdrachtsbelasting veel complexer wordt. “De voorgestelde maatregel lijkt niet goed genoeg te kunnen worden toegespitst en het verfijnen hiervan zal de complexiteit verder vergroten”, oordeelt de Afdeling advisering.
De invoering van een algemeen woningtarief van 8% leidt tot een vierde tarief in de overdrachtsbelasting. Dit tarief gaat vanaf 2026 gelden voor alle woningen waarvoor niet aan de hoofdverblijfeis wordt voldaan. Dit gaat zowel over woningen die als belegging worden gebruikt om te verhuren, als over woningen die dienen als tweede woning of vakantiewoning. Beleggers in kantoren of logistiek vastgoed blijven gebonden aan het bestaande tarief van 10,4 procent. Op de consumentenmarkt is de overdrachtsbelasting 0 procent voor starters en doorstromers onder de 35 jaar en 2 procent voor de rest.
Meer vastgoedfraude
De Raad van State wijst naast het probleem van afbakening op mogelijke fraude. Zij vreest dat met vastgoedbeleggers discussies ontstaan over wat onder een woning moet worden verstaan. De controle hierop zal te veel capaciteit vereisen van de Belastingdienst. Daarnaast wordt gevreesd voor een toename van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures.