20 jaar PropertyNL: Architecten hebben nieuwe focus op de woonomgeving

Francine Houben (Mecanoo Architecten) en Nina Aalbers (Architectuur Maken) over werken in een pandemie, de waarde van architectuur en de grote opgaven voor de komende jaren.

Door Tim de Boer
Gepubliceerd in PropertyNL Magazine nr. 1, 29 januari 2021

Francine Houben is de drijvende kracht achter haar architectenbureau Mecanoo. Sinds het eerste project aan het Kruisplein volgden er nog veel meer in Nederland en over de hele wereld. Het bureau heeft een divers aanbod van opdrachten in woningbouw, stadsontwikkeling, infrastructuur, de culturele sector en overheden. Mecanoo is vooral bekend van de bibliotheken die het in binnen- en buitenland heeft ontworpen.
Nina Aalbers is een van de oprichters van Architectuur Maken. Dit Rotterdamse bureau ontwerpt momenteel woningen, wooncomplexen en onderwijsgebouwen door heel Nederland. Architectuur Maken was in 2019 genomineerd voor een Arc19 Jong Talent Award. Het bureau wil een positieve impact hebben op de wereld en ontwerpt daarom vanuit een circulaire, energieneutrale, klimaatadaptieve en natuurinclusieve aanpak.

Hoe ervaren jullie de pandemie in jullie eigen werkomgeving?
Houben: ‘We hebben niet minder werk dan anders. We hebben een heel bewuste keuze gemaakt ons bureau open te houden. Het is voor onze stagiairs en junior medewerkers ondoenlijk om vanuit huis te werken. Daar kun je ze niet de begeleiding en inspiratie geven die nodig is. We hebben dus heel snel het kantoor coronaproof gemaakt en we nemen de maatregelen uiterst serieus. Tot nu toe zijn er ook nog geen zieken geweest. Vanwege onze internationale projecten deden we verder al heel veel digitaal en op afstand. Vooral in het begin hebben we onze opdrachtgevers daarbij ook op weg kunnen helpen. In andere landen gaan ze weer anders met de pandemie om. In Amerika en Canada komt niemand meer fysiek bij elkaar en in New York heeft de bouw ook een tijd echt helemaal stil gelegen. Dat is ook een cultureel verschil: in die landen heerst toch meer een claimcultuur. Daarnaast is het best fijn dat we nu een aantal gewoonten overnemen die in Azië al gebruikelijk waren. Het is helemaal niet vervelend om geen handen te geven of niet te hoeven nadenken over hoeveel kussen gebruikelijk zijn.’
Aalbers: ‘Iedereen werkt bij ons vanuit huis, en ons bureau heeft juist meer aanvragen voor werk gekregen. Veel partijen lijken het gevoel te hebben dat we nu moeten doorpakken om ook vooral de woningnood niet groter te laten worden. Onlangs kregen we ook een vraag om een gebouw coronaproof te ontwerpen.’

Wat is dat, coronaproof ontwerpen?
Aalbers: ‘Opdrachtgevers nemen het uiterst serieus, maar veel antwoorden hebben we gewoon nog niet. We weten niet hoe het over een halfjaar is. Om een voorbeeld te noemen: het maakt veel uit of je galerij bijvoorbeeld meer dan 1,5 meter breed zou moeten zijn.’
Houben: ‘Hygiëne is nu een groot thema, maar Mecanoo deed dat eigenlijk al jaren. Openbare bibliotheken zijn bijvoorbeeld plekken waar heel veel mensen elke dag samenkomen en gebruikmaken van dezelfde voorzieningen. Daar moet je dus altijd ontzettend goed op de hygiëne letten. Dan ontwerpen we grotere tafels met ruimere plekken, zodat je niet op elkaars lip zit, maar toch wel bij elkaar bent. En natuurlijk gebruiken we goed te reinigen materialen.’

Volgens een aantal ontwerpers zal de stad fundamenteel veranderen na deze pandemie. Merken jullie dit ook in jullie praktijk?
Aalbers: ‘De pandemie heeft iedereen ervan doordrongen dat de situatie zoals het was niet vanzelfsprekend is. Het moet anders. Er is ook een verschuiving van particulier naar het collectief zichtbaar. Achter mijn huis is een groepje woningen met een gezamenlijke tuin waarin de kinderen kunnen spelen. Dat is in deze tijd een prachtige oplossing. Daarnaast zijn thuiswerkplekken en buitenruimte belangrijker geworden.’
Houben: ‘Het is een superinteressante tijd. Ook ik zie een verschuiving. Er is meer aandacht voor community-denken. En de pandemie stelt ons belangrijke vragen over hoe we wonen. De parken en pleinen zijn hartstikke druk. We hebben weer hernieuwde waardering voor de parken en openbare ruimte in de stad gekregen. Dit betekent dat daar ook weer meer aandacht voor is.’

Het is opvallend dat er bij jullie allebei een flinke dosis idealisme in de ontwerpen zit. Hoe combineren jullie dat met zaken doen?
Aalbers: ‘We maken op het moment vooral woningen en onderwijsgebouwen. Daarbij hebben we zeker de behoefte de wereld beter te maken met onze ontwerpen. We merken dat er wel degelijk opdrachtgevers zijn, ook commerciële, die onze waarden delen. We zijn bijvoorbeeld nu heel erg bezig met klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen. We willen het niet alleen technisch oplossen, maar de esthetiek en de wensen van mensen aan duurzame ingrepen verbinden, zodat mensen begrijpen wat we doen en er echt achter staan.’

Zeggen jullie dan ook wel eens nee tegen een opdracht?
Aalbers: ‘Opdrachtgevers komen toch vaak naar ons toe vanwege onze houding. En bij elk project proberen we een stapje te maken. Een klein stapje is namelijk ook een stapje.’
Houben: ‘We hebben een beroep waarbij opdrachtgevers en architecten elkaar selecteren. Je doet een beroep op gedeelde waarden. Samen ga je het avontuur aan. Dus vaak klopt het wel. Bij internationale opdrachten checken we vaak wel of de opdrachtgever deugt voordat we ons in een project storten.’

Hoe kijken jullie dan naar tenders?
Houben: ‘Alle publieke gebouwen gaan via tenders, dus we moeten wel meedoen. Maar er worden vaak disproportionele inspanningen gevraagd in de tenderfase. Daarmee wordt het een heel bureaucratisch proces en schiet het zijn doel voorbij. De bedoeling is immers de opdrachtgever te koppelen aan het juiste designteam.’
Houben: ‘Het moet veel simpeler kunnen, met minder geld- en tijdverspilling in de branche.’
Aalbers: ‘Tenders zijn ook een moment waarop alle partijen uitgedaagd worden zichzelf opnieuw uit te vinden en nieuwe dingen beloven. Die moet je vervolgens ook waarmaken. De mensen met wie wij werken zijn ook heel gedreven om nieuwe dingen te bedenken. Tegelijkertijd wordt er inderdaad soms bizar veel werk gevraagd in de tenderfase, terwijl opdrachtgevers daar toch vaak al partijen voor vragen waarin ze vertrouwen hebben.’
Houben: ‘We moeten ons als creatieve sector ook veel bewuster zijn van onze waarde.’
Aalbers: ‘De kracht van de architect ligt vaak juist in die eerste fase, die dus meestal in de tenderfase valt. En dan is dus wel gek dat er in die fase heel veel gevraagd wordt voor een beperkte vergoeding. Je zou ook op basis van een visie kunnen selecteren.’
Houben: ‘Het is niet erg dat er een competitief element in tenders zit, maar het moet niet financieel disproportioneel zijn.’

Zijn er nog meer dingen veranderd in de afgelopen 10 jaar?
Houben: ‘Ik ben nog uit de tijd dat het Architectuurinstituut en Architectuur Lokaal heel veel tijd besteedden aan het opleiden van wethouders en publieke opdrachtgevers met studiereizen en coaching. Dat lijkt nu een stuk minder geworden, maar dat is wel noodzakelijk. Opdrachtgeverschap is niet iets wat je als beginnend wethouder zo maar in de vingers hebt. En een gebouw is zo goed als de ontwerper en de opdrachtgever samen.’
Aalbers: ‘Architectuur Lokaal organiseerde ook de tender waarbij wij uiteindelijk de opdracht van woningcorporatie Stadsgenoot gewonnen hebben. Zulke projecten geven startende bureaus de mogelijkheid een voet tussen de deur te krijgen. Dat is heel belangrijk.’
Houben: ‘Verder zijn in de afgelopen decennia de diensten die over het stedelijk ontwerp gaan uitgekleed. Grotere visies lijken daardoor niet meer te worden gemaakt. Het is vaak stedenbouw op de plot geworden. Dit heb ik een paar jaar geleden uit eigen interesse en noodzaak opgepakt. Zo ben ik begonnen aan mijn Visie op Zuid voor Rotterdam Zuid: een integraal plan waarin stad en haven weer met elkaar verbonden worden en waarin tegelijkertijd allerlei problemen als (mobiliteits)armoede en klimaatverandering worden aangepakt. Ik merk ook dat ontwikkelaars juist behoefte hebben aan plannen op deze schaal. Dat geeft houvast.’

Hier waren we als land ook juist heel goed in, maar die traditie zijn we in de afgelopen jaren echt kwijtgeraakt. Dat is heel jammer. Toch ben ik wel optimistisch.
Aalbers: ‘In de wijk Lage Land (in Rotterdam) hebben we in opdracht van de BNA en de TU Delft een hypothetische studie gedaan naar hoe we in deze wijk kunnen samenleven met water. In het ontwerp hebben we een radicaal scenario gemaakt om de discussie op scherp te zetten. Het was een heel concrete opdracht, maar we konden ook heel vrij denken. In zulke projecten leer je ook heel veel van elkaar. Als vervolg op deze studie zijn we in opdracht van Woonstad met de woningen in het gebied bezig en gaat de gemeente de buitenruimte aanpakken.’
Houben: ‘Het zou mooi zijn als commerciële partijen ook meer van dit soort studieopdrachten zouden uitschrijven of dat gezamenlijk met andere partijen zouden oppakken.’

Wat zijn de grote opgaven voor de komende 10 jaar?
Houben: ‘De grote opgave wereldwijd is woningbouw, en dan vooral betaalbare woningen. We hebben als bureau op dat vlak ook steeds complexere projecten, waarbij wonen wordt gecombineerd met zorg-, werk- en kantoorfuncties. Daarnaast zie ik heel veel vragen op het gebied van onze omgang met voedsel en de voedselproductie, mobiliteit, publieke ruimte, duurzaamheid en watermanagement. Vooral ook de hoogheemraadschappen zullen zich moeten gaan verhouden tot de stad. En qua mobiliteit zal er nog meer aandacht uitgaan naar fietsen en walkable cities.’
Aalbers: ‘De voorzitter van de Europese Commissie stelde laatst dat er een nieuwe Bauhaus-beweging nodig is. Dat is echt een omslagpunt. Deze opgave is ook extra complex. We willen allerlei transities voor elkaar krijgen en dat moet ook nog in de bestaande stad worden ingebreid. Als er zoveel verandert, is het belangrijk dat mensen nog wel het gevoel houden dat het een positieve verandering is; dat het allemaal manieren zijn om bij te dragen aan een stad waar ze prettig kunnen wonen. Voor mijn gevoel is het particuliere opdrachtgeverschap met bijvoorbeeld welstandsvrije kavels naar de achtergrond verdwenen in het architectuurdebat. Maar die individuele binding van mensen met de plek waar ze wonen hebben we wel nodig. Hoe kunnen we dat gevoel ook in collectieve ontwikkelingen geven?’

Wat is de toegevoegde waarde van architect daarbij?
Houben: ‘De toekomst gaat nog meer dan ooit over samenwerking. Als architect breng je partijen bij elkaar, koppel je vraagstukken en gebruik je je denkvermogen om deze – vaak samen met allerlei experts – op te lossen. Het is verantwoordelijk werk, waar ook waardering tegenover mag staan.’
Aalbers: ‘Ik zie dat we als architect weer steeds centraler in het proces komen te staan. We werken bijvoorbeeld veel met hout. Dat vraagt veel meer denkwerk dan bijvoorbeeld werken in beton. Daarnaast dragen we met de projecten die we doen stukje bij beetje bij aan een betere wereld.’