Woondeal knelt vooral in Noord- en Zuid-Holland

De doelstelling om jaarlijks 100.000 woningen te bouwen wordt landelijk nog niet gehaald, zo was al bekend. Vooral in Noord- en Zuid-Holland blijft de productie achter, schrijft minister Keijzer (VRO) aan de Tweede Kamer.

De minister sprak afgelopen zomer met provincies en gemeenten over de stand van zaken in de 35 woondealregio’s. Sinds de start van de afspraken in januari 2022 zijn er 315.000 woningen gebouwd. ‘Op jaarbasis loopt de productie, met gemiddeld circa 84.000, achter op de gewenste woningbouwrealisatie van 100.000 woningen per jaar zoals door dit kabinet beoogd en ook is afgesproken op de Woontop’, vat Keijzer samen.

Capaciteit 'opharden'

Niet alle provincies hebben hun woningbouwopgave al concreet in kaart gebracht, zo blijkt uit de brief. ‘Wel hebben de provincies de verdeling van de vorig jaar afgesproken extra opgave van 54.536 woningen bestuurlijk vastgesteld.' Gemeenten hebben over het algemeen voldoende plancapaciteit tot en met 2030, maar veel plannen zijn nog niet verankerd in een omgevingsplan of omgevingsvergunning, constateert Keijzer. ‘Om de afspraken tot en met 2030 te kunnen nakomen moeten gemeenten meer prioriteit geven aan het ‘opharden’ van de bestaande plancapaciteit.’

Randstad lijdt meest onder knelpunten

Keijzer is met provincies gaan praten over concrete casussen om ondanks knelpunten toch te kunnen bouwen. Die knelpunten zijn stikstofregels, netcongestie en een tekort aan ambtelijke capaciteit. ‘Daarnaast zijn ook lange juridische procedures, natuurvergunningen, de investeringscapaciteit van corporaties, financiële haalbaarheid van ontwikkelingen en het niet tijdig op orde zijn van de mobiliteitsontsluitingen genoemd.’ Met name Noord-Holland en Zuid-Holland geven aan dat het halen van de woondealafspraken uit zicht raakt door deze en andere knelpunten.

De minister wil daarom de samenwerking aan de zogeheten versnellingstafels versterken. Ze wil Publiek Private Monitors (PPM’s) toevoegen aan die overlegvorm om vroegtijdig knelpunten en vertragingen te signaleren. ‘Zonder zicht op wat waar speelt, is er ook geen uitzicht op hoe we snel en concreet verder kunnen komen.’ Keijzer noemt verder het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) om knelpunten in regelgeving op te lossen. Met Noord-Brabant is afgesproken samen te onderzoeken of de mogelijkheid uit de Omgevingswet voor het versnellen van het starten met de bouw van woningen, voor gemeenten vergemakkelijkt kan worden. ‘Dit kan door in het omgevingsplan vergunningvrije bouwactiviteiten op te nemen.’

Kleine Kernenaanpak 

Veel provincies geven aan dat de uitvoeringskracht bij gemeenten onder grote druk staat en belemmerend werkt voor het realiseren van de woningbouwambities. Keijzer wil daar wat aan doen door een programma op te tuigen om capaciteit en kennis bij elkaar te brengen en gemeenten en provincies te ondersteunen bij het versnellen van de plan- en besluitvormingsprocedures. Een oplossing die ze noemt, is de Kleine Kernenaanpak in Friesland. ‘Bij deze aanpak is er een servicebureau waar iedereen om hulp kan vragen om knelpunten op te lossen bij zijn of haar woningbouwproject in een kern met minder dan 5.000 inwoners.’

'Voldoende financiële capaciteit'

Keijzer gaat ook in op de financiële uitdagingen bij het bouwen. Ze vindt dat door het niet doorgaan van de huurbevriezing de capaciteit van woningcorporaties voldoende is. ‘De sector als geheel heeft voldoende financiële middelen om de opgaven tot 2035 aan te kunnen. Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen regio’s en individuele corporaties. Het volledig kunnen realiseren van de opgave vraagt daarom dat woningcorporaties binnen hun regio, maar ook regio-overstijgend samenwerken aan de opgave.’

Sommige provincies hebben relatief veel te maken met onrendabele toppen. ‘In provincies zoals Zuid-Holland en Friesland is al gestart met onderzoek naar de investeringscapaciteit van corporaties, een mogelijke herverdeling hiervan en de onrendabele toppen. Op de bestuurlijk overleggen is afgesproken dat het Rijk waar nodig ondersteunt.’