‘Voetganger spendeert meer in centrum dan automobilist’

Een voetganger biedt meer economische waarde dan een autobezoeker, concluderen Platform Binnenstadsmanagement, BRO en Movares op basis van hun Verplaatsings- en Bestedingsonderzoek 2024.

Het onderzoek, een vervolg op de studie uit 2023, analyseert de economische impact van bezoekers op basis van hun vervoersmiddel, met gegevens uit bijna 40 centrumgebieden in Nederland en Vlaanderen. Het bevorderen van voetgangers- en fietsmobiliteit biedt economisch voordelen, vooral in kleinere centra, waar inwoners vaak te voet of per fiets komen, aldus de onderzoekers.

De bevindingen uit de analyse tonen aan, dat de mobiliteitskeuze van bezoekers sterk afhankelijk is van herkomst, gemak en reistijd. ‘Bezoekers die te voet of met de fiets komen, besteden minder per keer, maar komen vaker. Hierdoor vertegenwoordigt één voetganger meer economische waarde dan één autobezoeker.’

Autobezoeker besteedt meer in één keer

Auto- en OV-bezoekers, die uit een groter verzorgingsgebied komen, besteden gemiddeld meer per bezoek, maar komen minder vaak, zo wordt in het rapport gesteld. ‘Interessant is dat autobezoekers, ondanks minder frequentie, verantwoordelijk zijn voor het grootste aandeel van de omzet in veel centrumgebieden (47%). Dit komt omdat veel centrumgebieden nog steeds veel unieke autobezoekers weten aan te trekken. Dit staat door landelijke trends wel steeds meer onder druk.’

In algemene zin geldt dat qua totale omzet per bezoeker 1.000 autobezoekers gelijk staan aan zo’n 500 voetgangers. Het verschil per centrum hangt volgens de onderzoekers samen met de regiofunctie. Hoe groter de regiofunctie, hoe groter de afhankelijkheid van autobezoekers in de omzet.

Nuance essentieel

Voor centrumgebieden met grotere regio-functies blijft goede bereikbaarheid voor autobezoekers van groot belang, blijkt uit het onderzoek. ‘Het is bij het vaststellen van mobiliteitsbeleid belangrijk om economische impact mee te wegen, waarbij nuance essentieel is in de discussie over mobiliteit en economische vitaliteit van centrumgebieden.’