Het vernieuwde station Eindhoven is donderdagmiddag officieel geopend. Ondermeer is de reizigerstunnel verbreed en is er meer ruimte gekomen voor commerciële voorzieningen.
Dat gebeurde met een muzikale openingshandeling door staatssecretaris Stientje van Veldhoven van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, NS bestuurslid Susi Zijderveld, president-directeur Pier Eringa van ProRail, burgemeester John Jorritsma van de gemeente Eindhoven en gedeputeerde Christophe van der Maat van de provincie Noord-Brabant.
Station Eindhoven is vernieuwd omdat het te klein was geworden voor het groeiend aantal reizigers. Bovendien miste het een aantal belangrijke voorzieningen zoals liften en roltrappen. Daarom werd besloten het monumentale station te vernieuwen. Naast de oude reizigerstunnel van 8 meter breed is een geheel nieuwe en veel bredere passage gebouwd met op- en neergaande roltrappen en liften. Ook is er meer ruimte voor commerciële voorzieningen. Tegelijkertijd is de monumentale status van het gebouw juist versterkt door authentieke elementen in ere te herstellen zoals de vloermozaïeken in de oude tunnel.
Station Eindhoven dateert oorspronkelijk uit 1956 en werd ontworpen door architect Koen van der Gaast. Dagelijks telt het station zo’n 75.000 reizigers en dat groeit de komende jaren naar 85.000 per dag. De oude tunnel was circa 8 meter breed en de nieuwe tunnel is inclusief commerciële voorzieningen 34 breed. Het startsein voor de vernieuwing werd gegeven in maart 2013 en de totale kosten van het project bedragen circa € 70 mln.
Met de grote opening is een einde gekomen aan bijna vijf jaar bouwen. NS, ProRail en de gemeente Eindhoven hebben samen met bouwbedrijf Heijmans en restauratie specialist De Bonth van Hulten het project gerealiseerd. Het ontwerp voor de 13 meter brede reizigerspassage is van architect Luc Veeger van ontwerp- en consultancyorganisatie Arcadis. De restauratie van de stationshal is vorm gegeven door architecte Stefanie Weser van TAK-architecten. De vernieuwing is mede mogelijk gemaakt dankzij financiële bijdrages van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de provincie Noord-Brabant.