Didam-arrest niet met terugwerkende kracht

Aan de hand van recente jurisprudentie lijken gemeenten opgelucht adem te kunnen halen wat betreft het geruchtmakende Didam-arrest. In een conflict tussen een omwonende en de gemeente Heemskerk hanteerde de rechter de eerbiedigende werking van de bestaande overeenkomst met de bouwer. 

Op 3 juni 2022 publiceert de gemeente Heemskerk haar voornemen om gemeentegrond aan bouwbedrijf Van Lith uit Beverwijk te verkopen voor het woningbouwplan Botter Acker. Aan de gelijknamige straat moeten 8 starterswoningen verrijzen. Tegen de hiervoor in 2019 verleende omgevingsvergunning is door omwonenden beroep ingesteld. Zij vrezen onder meer extera geluidsoverlast en parkeerdruk.  Op 19 januari 2021 is het beroep ongegrond verklaard. Ook bij de Raad van State vangen de bewoners op 4 mei 2022 bot. De Afdeling Bestuursrechtspraak onderstreept de visie van de gemeente dat aan het belang van woningbouw een zwaarder gewicht toekomt dan aan de daardoor geschade belangen van de klagers.
 
 
Een van de klagers legt zich hier niet bij neer en voelt zich gesterkt door het zogeheten Didam-arrest. De Hoge Raad heeft op 26 november 2021 een arrest gewezen dat inhoudt dat een overheidslichaam bij alle uitgifte van vastgoed alle gegadigden eerlijke kansen moet bieden en niet zonder meer zelf de partij van haar keuze mag bepalen. 
 
Ook in deze kwestie is volgens de klager het gelijkheidsbeginsel met voeten getreden. Een onderhandse verkoop zoals bij Botter Acker zou niet  mogelijk zijn  tenzij bij voorbaat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria vast staat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde is. Uit de mededeling in de gemeentepublicatie dat Van Lith ‘de meest serieuze gegadigde is’ volgt volgens de klager ndat er meerdere gegadigden zijn zodat de gemeente niet mag overgaan tot onderhandse verkoop van het perceel. Bovendien is hij naar eigen zeggen ook zelf bereid en in staat om ter plaatse acht of zelfs meer woningen te realiseren.

 

 

Nakoming overeenkomst

De rechtbank Midden-Nederland wees op 20 oktober 2022 in kort geding het beroep op "Didam" volledig van de hand. De rechter oordeelde in dit geval dat de ruim voor Didam gesloten overeenkomst moet worden gerespecteerd en dat de gemeente in dat spanningsveld op goede gronden heeft gekozen voor nakoming van het vertrouwensbeginsel door middel van nakoming van de overeenkomst. 'Uitgangspunt is dus dat de koopovereenkomst te goeder trouw gesloten is en door de gemeente in beginsel moet worden nagekomen. Dat impliceert dat uit het Didam-arrest in de onderhavige casus voor de gemeente hooguit de verplichting voortvloeit om zich alsnog rekenschap te geven van de gerechtvaardigde belangen van derden.'

De rechter stelt dat van een schending van het algemene beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake is. Het gaat volgens de rechtbank om een conflict tussen twee beginselen: het koopcontract dat moet worden eerbiedigd en het gelijkheidsbeginsel van "Didam". 'De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente in dat spanningsveld op goede gronden heeft gekozen voor nakoming van het vertrouwensbeginsel door middel van nakoming van de overeenkomst.' Daarnaast is er volgens de rechter geen sprake van een andere serieuze gegadigde voor de grond en geldt "Didam" dus niet. 

Ontwikkeling op Binckhorst

Het is niet de eerste keer dat de rechter een mogelijke olievlekwerking van het arrest bij projectontwikkeling indamt. Voor een ontwikkeling op bedrijventerrein de Binckhorst in Den Haag bepaalde rechter onlangs dat een integrale ontwikkeling de gemeente ontslaat van haar plicht om een grondpositie aan meerdere partijen te gunnen.