Column: Geen ruimte voor ‘Max Verstappen-procedure’

In het wetsvoorstel van 10 juli 2019 (TK 2018-2019, 35 256) is voorgesteld de huidige coördinatieregeling in de Wet op de ruimtelijke ordening te wijzigen in één algemene procedure in de Algemene wet bestuursrecht.

Door Anne-Marie Klijn en Pieter van der Woerd
Gepubliceerd in PropertyNL Magazine nr. 9, 27 september 2019

In de Omgevingswet zal deze procedure dan verplicht worden bij hoofdinfrastructurele projecten en primaire waterkeringen. Voor andere projecten kan het bevoegd gezag dat zelf bepalen, al dan niet op verzoek. In afwijking van de huidige regeling wordt een uitdrukkelijke weigeringsgrond voorgesteld, namelijk: als redelijkerwijs niet te verwachten valt dat een besluit de voortgang van de besluitvorming aanzienlijk versnelt of dat er andere merkbare voordelen zijn. Tegen toe- of afwijzing van het verzoek is geen rechtsmiddel mogelijk (net als dat nu het geval is). Deze weigeringsgrond maakt het op het eerste gezicht niet makkelijker, omdat daarmee een extra belemmering wordt gecreëerd. Op dit moment geldt in de Wet op de ruimtelijke ordening namelijk geen ‘echte’ weigeringsgrond. Wel moet sprake zijn van ‘gevallen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt om tot coördinatie over te gaan’. Die toets wordt meestal glansrijk gehaald. Tegenstanders kunnen de nieuwe weigeringsgrond echter aangrijpen om vertraging te creëren door ‘de redelijkerwijs te verwachten versnelling of voordelen’ ter discussie te stellen. Het is de vraag of het noodzakelijk is om deze belemmering in te voeren. Ons advies zou zijn om terug te keren naar een meer algemene omschrijving.

Onder de werking van de Omgevingswet kunnen gemeenten overigens een verordening maken met de besluiten waarop de coördinatieregeling standaard van toepassing is. Het lijkt ons van belang dat deze gemeenten daar in de komende tijd al mee beginnen, zodat de nieuwe verordeningen gelijk met de Omgevingswet per 1 januari 2021 in werking kunnen treden.

Verder lijkt de ‘Max Verstappen’ onder de ruimtelijke procedures niet meer mogelijk. In de praktijk wordt nu vaak een projectbesluit dat afwijkt van het bestemmingsplan gecombineerd met een andere niet-Wabo-vergunning. Op dit moment loopt zo’n vergunningaanvraag via de verplichte uitgebreide procedure met eenmalig beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak (overslaan beroep Rechtbank). Van de aanvraag tot de uitspraak vergt dit ongeveer een jaar proceduretijd. Onder het nieuwe regime zal dat alleen het geval zijn als op de voorbereiding van een van de besluiten de uitgebreide procedure van toepassing is. En laat het nou net de bedoeling zijn van de Omgevingswet om zoveel mogelijk besluiten regulier te laten verlopen, ook deze afwijking van het omgevingsplan (straks omgevingsplanactiviteit genoemd). Weliswaar is bij de Invoeringswet Omgevingswet een amendement aangenomen, waarmee het bevoegd gezag kan besluiten toch de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure toe te passen (en daarmee de mogelijkheid voor coördinatie te openen), maar die mogelijkheid is beperkt tot activiteiten die ‘aanzienlijke gevolgen hebben of kunnen hebben op de fysieke leefomgeving en waar naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen hebben’. Ook weer een mogelijke nieuwe barrière.

Interessant is verder dat per ongeluk vergeten maar wel benodigde toestemmingen bij latere besluitvormingsprocedures alsnog wel onder het coördinatieregime vallen, maar bewust erbuiten gelaten besluiten niet. Ook dat wordt voer voor tegenstanders. Tot slot wordt interessant dat het coördinerende bestuursorgaan mag bepalen binnen welke termijn de besluiten genomen worden (uiterlijk binnen de langste termijn). Ook dit besluit is niet appellabel.

Kortom, het is goed dat er een algemene regeling komt, maar er moet nog wel wat gelobbyd worden om enkele punten glad te strijken en zo vertraging te voorkomen.

Anne-Marie Klijn was partner en Pieter van der Woerd associate bij NautaDutilh, en zijn dat sinds 1 oktober bij NewGround Law