In de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen wordt volop gerept over groei, maar nauwelijks over krimp. Terwijl in de economie bekend is dat industriebeleid gedijt op creatieve destructie. We moeten ook durven kiezen waarmee we stoppen, schrijft Triodos-hoofdeconoom Hans Stegeman.
'Industriebeleid is terug van weggeweest, maar niemand durft het te hebben over wat er moet verdwijnen. D66 stelt dat ‘niet elke industrie past op elke plek’ en wil per sector ‘een duidelijke einddatum voor fossiele technieken.’ GL-PvdA wil een toekomstfonds van €25 mrd. Volt wil radicale keuzes voor een circulaire economie, het CDA erkent dat ‘niet alles kan’ en de Partij voor de Dieren wil de veehouderij met 75% inkrimpen.
Tegenover die ambities staat het klassiek-liberale groeidenken. De VVD stelt dat ze kiest voor groei met minder regels, meer ruimte voor ondernemers. JA21 wil ‘vooral ruimte geven aan het mkb en de industrie’. BBB zet in op het behoud van een ‘sterke maakindustrie’ als fundament voor economische autonomie.
Beladen beleid
Wat opvalt: partijen weten wat ze willen laten groeien, maar zelden wat ze willen laten stoppen. En geen enkele partij legt uit hoe dat industriebeleid écht moet werken binnen de grenzen van ruimte, arbeidsmarkt en draagvlak.
Industriebeleid in Nederland is beladen. De littekens van eerdere mislukkingen rond staatssteun − denk aan de faillissementen van vliegtuigbouwer Fokker, scheepsbouwer Rijn-Schelde-Verolme (RSV) en de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) − zijn nog zichtbaar.
In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw betekende industriebeleid vaak te lang steun geven aan bedrijven die geen enkel economisch toekomstperspectief meer hadden. Het motief? Werkgelegenheid.
Miljarden euro’s
Vandaag dreigt een subtieler risico. Onder het mom van klimaatbeleid stromen miljarden euro’s naar bedrijven waarvan niemand hardop durft te zeggen of ze in Nederland wel toekomst hebben. Denk aan CO2-subsidies voor fabrieken die geen plan hebben om ooit zonder die steun te draaien. Of aan bedrijven die jarenlang overleven op tijdelijke regelingen, zonder toekomstperspectief. Denk aan Schiphol, dat jarenlang gedoogd vliegt zonder geldige natuurvergunning, of aan veehouderijen die op basis van PAS-meldingen niet vergund zijn maar desondanks doorgaan.
Toch keert actievere sturing langzaam terug. Het demissionaire kabinet zette recentelijk een nagenoeg onopgemerkte stap met het ‘Industriebeleid met Focus’, waarin zes strategische sectoren worden aangewezen inclusief ruimte voor publieke participatie. De Raad voor de Leefomgeving pleit zelfs voor overheidsdeelnemingen als instrument om publiek belang te verbinden aan private dynamiek. Niet als vangnet, maar als richtsnoer, óók voor afbouw.
Industriebeleid dat inzet op groei zonder afscheid, is weinig waard in een vol land. De Nota Ruimte laat daar geen misverstand over bestaan. En ook op het stroomnet, de arbeidsmarkt en in de vergunningverlening is de rek eruit.
Stervensbegeleiding
Wie nieuwe bedrijvigheid wil, zal iets anders moeten beëindigen. Fossiele restindustrie. Doorgeschoten distributiecentra. Monoculturen die veel ruimte kosten, maar weinig waarde opleveren.
Dat vraagt om meer dan visie: het vraagt om beleid, geld en bestuur. Voor uitkoop, herscholing, juridische afwikkeling, herontwikkeling. Kortom, stervensbegeleiding met compassie en tempo. We hebben niet alleen een investeringsbank nodig, zoals partijen willen, maar ook een saneringsfonds. Afbouw vereist instituties die knopen durven doorhakken.
‘Creatieve destructie lijkt belangrijker dan kiezen welke bedrijven toekomst hebben’
Zowel bij opbouw als afbouw is sturing essentieel. Subsidies alleen volstaan zelden om dat werkelijk af te dwingen. Publieke deelnemingen bieden sturingsmacht en publieke opbrengst. Ze horen ook publiek zeggenschap op te leveren.
Want industriebeleid is meer dan technologie stimuleren of ketens versterken. Het vraagt om afscheid nemen van wat niet meer past. Industriebeleid betekent keuzes maken − en die keuzes vragen moed, juist waar het pijn doet. Creatieve destructie vereist dat er ook iets kapot mag gaan. Wie dat vergeet, blijft hangen in bestuurlijk wensdenken.
Reinigende storm
De verkiezingen gaan niet over meer of minder. Ze gaan over richting. Over de moed om grenzen te stellen, keuzes te maken en ruimte te creëren.
Partijen die denken dat het alleen om groei gaat, hebben het werk van de Oostenrijkse econoom en voormalig minister van financiën Joseph Schumpeter niet gelezen. Schumpeter zag economische vooruitgang niet als een rechte lijn omhoog, maar als een storm die het oude omver blaast om ruimte te maken voor het nieuwe. Om dit proces een handje te helpen, is de economie het meest gediend bij goede stervensbegeleiding. Creatieve destructie een handje helpen is daarom misschien wel belangrijker dan kiezen welke bedrijven de toekomst hebben.
Daar gaan de verkiezingen over. Over het lef om te stoppen. Over ruimte om opnieuw te beginnen. Kies wie durft te investeren – in de toekomst én in het afscheid.'
Hans Stegeman is hoofdeconoom van Triodos Bank.