Een studie naar het winkellandschap in Amsterdam vanaf 1550 lijkt een ondoenlijke opgave. Het beginpunt van een dergelijk onderzoek ligt nog voor de grote stadsuitbreidingen van Amsterdam in de 17e eeuw.
Een studie naar het winkellandschap in Amsterdam vanaf 1550 lijkt een ondoenlijke opgave. Het beginpunt van een dergelijk onderzoek ligt nog voor de grote stadsuitbreidingen van Amsterdam in de 17e eeuw.
Door Henk Brouwer
Gepubliceerd in PropertyNL Magazine nr. 3, 20 maart 2015
Voor de totale periode van bijna 500 jaar moet een onderzoeker een groot aantal totaal verschillende bronnen raadplegen en moet hij zich tevens vertrouwd maken met de structuur van de winkelmarkt in sterk uiteenlopende tijdvakken. Ondanks deze problemen is dit project onlangs ondernomen door Clé Lesger, die blijkens de literatuurlijst tot nu toe vooral gepubliceerd heeft over de periode van voor de Franse tijd.
Zijn onderzoek heeft twee opzienbarende resultaten opgeleverd. Ten eerste de stabiliteit van het winkelpatroon in Amsterdam en ten tweede de verklaring van deze stabiliteit. De Kalverstraat en de Nieuwendijk zijn al eeuwen de voornaamste winkelstraten in het centrum van Amsterdam. Verder hebben de radialen naar de stadspoorten zich vanaf de 17e eeuw ook ontwikkeld tot winkelstraten. Buiten het centrum zijn de verlengden van deze straten in de vooroorlogse stad vaste elementen in de winkelstructuur van Amsterdam geworden.
De verklaring van deze stabiliteit is zo mogelijk nog interessanter. Dit blijkt namelijk het gevolg te zijn van de structuur van het stratennetwerk. Deze structuur bepaalt het patroon van toegankelijkheid en daarmee wat de beste locaties zijn voor de vestiging van winkels. Deze structuur is in de loop der eeuwen in grote lijnen stabiel gebleven. Deze verklaring werkt echter alleen wanneer ondernemers zelf onafhankelijk hun vestigingsplaats kunnen kiezen. De toegankelijkheid die voortvloeit uit de structuur van het Amsterdamse stratennetwerk biedt de verklaring voor de betekenis van de Ferdinand Bolstraat, de Van Woustraat en de Maasstraat. Zij waren in eerste instantie niet bedoeld als winkelstraten. Na de oorlog is er in toenemende mate ruimte geboden aan de detailhandel via de geplande winkelconcentraties. De locatiekeuze wordt dan door de ruimtelijke planners gemaakt.
Het is niet mogelijk om in enkele alinea’s recht te doen aan dit boek van bijna 500 pagina’s. Het boek is ook zeer breed. Behalve aan het locatiepatroon van de detailhandel wordt er aandacht besteed aan gerelateerde onderwerpen als het aanzicht en het interieur van winkels, maar ook aan de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam en zelfs aan de wijkgedachte. De auteur heeft zich duidelijk breed georiënteerd om zich op de hoogte te stellen van recente ontwikkelingen in de winkelmarkt. Bak, Bolt, Buit, het CIMK en het EIM zijn ruimschoots vertegenwoordigd in de literatuurlijst. Twee onderwerpen uit de moderne ontwikkeling van Amsterdam springen er nog uit. Het eerste is de ontwikkeling van het winkelapparaat in nieuwe woonwijken. Niet onverwacht zijn het de winkels in dagelijkse goederen die zich als eerste vestigen. Dit resulteert in eerste instantie in een gespreid vestigingspatroon, dat naderhand sterk is uitgedund. Ten tweede is er de ontwikkeling van het kernwinkelapparaat. De relatieve concentratie van het aanbod aan duurzame goederen is zichtbaar geworden vanaf 1880 en duidelijk versterkt na 1900. V&D heeft zich in 1912 gevestigd aan de Munt, het huidige pand van de Bijenkorf aan de Dam dateert van 1914. Ook kwamen er meer gespecialiseerde winkels in radialen als de Leidsestraat. Metz is geopend in 1908, Hirsch op het Leidseplein in 1912. Hier is een duidelijke relatie met de opkomst van Zuid als de betere woonbuurt. Het centrale winkelapparaat heeft een enorme achteruitgang te zien gegeven in de jaren 1965–1974. In dat laatste jaar stond een kwart van de winkels in de Kalverstraat leeg. Het centrum heeft zich daarna hersteld, waarbij het filiaalbedrijf de plaats van de zelfstandige ondernemer heeft ingenomen. In 2000 was het filiaalbedrijf goed voor 80% van alle vestigingen.
Het hier besproken onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op de analyse van adresboeken. Pas in 1925 heeft de gemeente voor het eerst gegevens verzameld over het aantal winkelvestigingen. Informatie over de winkeloppervlakte is vermoedelijk van nog recentere datum, maar dit blijft in het ongewisse omdat de schrijver deze in het geheel niet gebruikt. Dergelijke informatie had een beter zicht gegeven op de oorzaken van de kaalslag van het aantal winkelvestigingen in de afgelopen decennia: de daling van de bevolking, de afname van de toonbankbestedingen als percentage van het inkomen, de ontwikkeling van de vloerproductiviteit en de schaalvergroting. Dit is echter slechts een bescheiden punt, dat geen afbreuk doet aan de enorme prestatie die hier geleverd is.
Clé Lesger, Het winkellandschap van Amsterdam
ISBN 978-9087043735