Voormalige groeikernen als Zoetermeer, Nieuwegein en Purmerend zijn bekend noch bemind bij wie er niets te zoeken heeft. Architectuurhistorica Michelle Provoost ziet echter juist in deze plaatsen genoeg kansen om de woningnood op een goede manier in te lopen.
Architectuurhistorica Michelle Provoost, decaan bij de Independent School for the City, schreef onder de titel ‘Een onvoltooid project’ een essay over verleden, heden en toekomst van de groeikernen. Alleen al de term groeikernen zal menig liefhebber van een meer authentieke woonervaring doen gruwelen. Ook plaatsnamen als Houten, Spijkenisse en Almere leiden doorgaans bij buitenstaanders tot eenzelfde afkeurende reactie. ‘In Almere wil je nog niet dood gevonden worden’, zo refereert Provoost aan een clichématig gezegde dat ook voor andere groeikernen geldt. Het verbasteren van de naam tot Sweet Lake City (Zoetermeer) of Spike City (Spijkenisse) geldt voor inwoners in ieder geval nog als quasi-serieuze vorm van affectie.
Toch valt het belang van de groeisteden niet te onderschatten: er wonen bijna 1,5 mln mensen, bijna 10% van de bevolking. Op basis van gemeentelijke visie en prognoses van het CBS moeten de groeikernen de komende jaren alleen maar meer mensen gaan bergen. Almere, nu al goed voor 218.000 inwoners, verwacht in 2040 liefst 100.000 inwoners meer te hebben. Zoetermeer, nu 120.000 inwoners, denkt dan op 170.000 te zitten.
Woningnood
Ook de groeikernen, hoofdzakelijk gelegen in de Randstad, kampen anno 2022 met een vraag naar woningen die het aanbod ver overtreft. Diezelfde woningnood was rond 1970 ook de motivatie voor het aanwijzen van groeikernen, schrijft Provoost in haar essay. De overheid wees in totaal 19 dorpen en kleine steden aan die moesten gaan functioneren als overloop van de nabijgelegen grote steden.
Het leidde er bijvoorbeeld toe dat het dorpse Spijkenisse eerst onder invloed van de uitbreiding van de Rotterdamse haven bijna verdubbelde, van 5500 inwoners in 1960 naar 10.000 in 1963. Toen het werd aangewezen als groeikern groeide het voormalige dorp zelfs uit van 20.000 inwoners in 1967 naar 70.000 inwoners 25 jaar later. Naast de transformatie van dorpen verrezen er in de polders in het IJsselmeer ook twee geheel nieuwe steden: Lelystad en Almere.
Gebundelde deconcentratie
Gebundelde deconcentratie heette het ook wel. De overheid was er medio jaren ’60 van overtuigd dat de bevolking sterk zou doorgroeien, van ruim 12 mln naar liefst 21 mln in het jaar 2000. Om de (economische) groei te kunnen verwezenlijken, was er een nationale planning nodig om de benodigde ruimtelijke plannen in goede banen te leiden. ‘Men was ervan overtuigd dat de bestaande steden te groot werden en dat decentralisatie van de bevolking beter was, zodat grote-stadsproblemen konden worden voorkomen’, aldus Provoost. ‘Bovendien speelde de angst dat zonder goede planning het gehele platteland en het Groene Hart in de Randstad zouden dichtslibben.’ Die laatste zorg leeft na 50 jaar nog steeds.
In kleurrijke bewoordingen verhaalt Provoost, zelf opgegroeid nabij groeikern Duiven–Westervoort, vervolgens hoe de koers van de groeikernen ten tijde van het kabinet Den Uyl (1973–1977) onderdeel werd van de mantra van die tijd: spreiding van kennis, inkomen en macht. Dat gold voor het onderwijs en – ook toen al – het milieu en klimaat, de woningnood en het bouwen in een hoge dichtheid. ‘Terwijl de stad in de wederopbouwperiode werd opgesplitst in aparte delen om te wonen, te werken en te recreëren, werden in de jaren ’70 alle functies zoveel mogelijk gemengd. Dat gebeurde vooral bij openbare gebouwen. Het leidde tot merkwaardige en soms lichtelijk onwerkbare combinaties, zoals de bekende Meerpaal van architect Frans van Klingeren in Dronten, waar een markt, theater en sportruimte in één ruimte werden ondergebracht.’
Vernieuwing
Vanuit de behoefte aan ‘eksperiment’ werd er ook gezocht naar vernieuwing op het vlak van woningbouw: bijvoorbeeld door het realiseren van woondekken boven een parkeerterrein of de introductie van nieuwe bouwmethoden: met hout! Ook toen was er een serieuze energiecrisis, die leidde tot de autoloze zondagen en de introductie van zonnepanelen en warmtepompen in technische installaties.
Ook community-concepten en inclusieve buurten zijn geen typisch stokpaardje van nu. Projecten voor gemeenschappelijk wonen, voor mensen die weinig voelden voor de eindeloze wijken met rijtjeswoningen voor het kerngezin (vader, moeder en kinderen), sprongen, ook in de groeikernen, als paddenstoelen uit de grond. Nieuwegein was met 23 woongroepen zelfs eventjes de woongroephoofdstad van Europa. ‘Destijds werden deze projecten vaak ‘centraal wonen’ genoemd; tegenwoordig heten ze co-housing, CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap), Knarrenhof of nog weer anders’, aldus Provoost.
Einde aan de groeikernen
Officieel kwam er in 1988 een einde aan de groeikernen, toen in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (Vinex) alle ballen op de historische (binnen)steden werden gezet. Maar volgens Provoost duurden de hoogtijdagen nog korter: van het eerste geld dat in 1972 beschikbaar werd gesteld tot de tweede oliecrisis in 1979. Toen was het geld op. Ook het denken over de groeisteden was veranderd. Ze waren als satellietsteden voor werk en andere voorzieningen te afhankelijk van de grote stad, wat voor te veel autoverkeer zorgde.
Het gebrek aan landelijke aandacht zorgde er volgens Provoost voor dat de groeikernen nog meer slaperige woonoorden werden. Het gebrek aan interesse ging zelfs zo ver ‘dat de groeikernen of het concept van gebundelde deconcentratie in het standaardwerk over de Nederlandse ruimtelijke ordening, ‘Ruimtelijke ordening: van grachtengordel tot Vinex-wijk’ niet eens meer voorkwamen’.
Toch werd er de afgelopen jaren nog flink geïnvesteerd in de centra. Bijvoorbeeld in Capelle aan den IJssel, waarin het ooit revolutionaire mixed-use woon–winkelcomplex De Koperwiek nu echt gerenoveerd gaat worden. Spijkenisse verving begin deze eeuw vrijwel het gehele jaren ’70 winkelcentrum, dat met veel hout en steen een historische sfeer moest uitstralen, voor een fantasy remake naar een ontwerp van Sjoerd Soeters. Een andere sterarchitect, Winy Maas, mocht de nieuwe bibliotheek ontwerpen, een goeddeels glazen piramide met de naam Boekenberg.
Grote uitdagingen
De investeringen in veel groeikernen verhullen volgens Provoost niet dat de uitdagingen er groot zijn. Nog steeds bestaat er een achterstand op het gebied van sociaal–culturele voorzieningen en is er een gebrek aan diversiteit in inkomen, opleiding en de woningvoorraad. ‘Daar komt nog bij dat de woningen niet goed geïsoleerd zijn en aangepast moeten worden voor de energietransitie.’
Desondanks denkt Provoost dat de groeikernen juist door hun eigenheid en jonge leeftijd misschien wel beter in staat zijn om uitdagingen als klimaatadaptatie en vergroening op te pakken. Ook is de discussie over de huidige woningnood volgens haar al te zeer verengd tot een keuze tussen verdichting van de grote steden en bouwen in het weiland. Ze wijst erop dat aan de potenties van de groeikernen voorbij wordt gegaan. Er is al een stedenbouwkundige structuur met voorzieningen en een community. Ook zijn ze al verbonden met snelwegen en trein, tram en metrolijnen. ‘De tegenwoordige woningnood biedt een uitgelezen kans voor de groeikernen om een aantal bestaande tekortkomingen te verbeteren. (…) Om bijvoorbeeld comfortabele seniorenstudio’s of collectieve Knarrenhofjes te bouwen in overleg met de bewoners, passend bij de razendsnel toenemende vergrijzing en om de doorstroom te bevorderen, zodat ook een nieuwe generatie gezinnen in de eengezinswoningen in de groeikernen terecht kan.’
Utopie
Daarbij dient wat Provoost betreft de aanpak van de klimaatcrisis leidend te zijn. Het zullen steden zijn waarin niet het individuele belang en het eigendom voorop staan, maar het collectieve, bijvoorbeeld door fijnmazige openbare ruimte en frequent openbaar vervoer. En waar veel meer ruimte is voor groen en water(berging) en eten niet wordt ingevlogen van over de hele wereld, maar in de nabijheid van de stad wordt geproduceerd.
Provoost haast zich erbij te zeggen dat dit toekomstbeeld van de groeikernen een onvermijdelijke utopie is, daarmee in het midden latend of een duurzaam en inclusief nieuw hoofdstuk voor de groeikernen een fata morgana zal blijken of toch haalbare kaart. Het boekje bevat tal van leerpunten en aha-erlebnissen waarmee beleidsmakers als Hugo de Jonge en ambitieuze local heroes hun voordeel kunnen doen. Om snel en doeltreffend de woningnood aan te pakken hoef je niet twee keer het wiel uit te vinden.
Onvoltooid project. Over de toekomst van onze groeikernen, door Michelle Provoost (ISBN 978-94-6208-740-8)
Groeikernen
De volgende plaatsten werden vanaf 1972 bestempeld tot groeikern:
Almere
Amersfoort
Haarlemmermeer
Zoetermeer
Helmond
Alkmaar
Purmerend
Lelystad
Hoorn
Spijkenisse
Capelle aan den IJssel
Nieuwegein
Heerhugowaard
Houten
Etten-Leur
Huizen
Hellevoetsluis
Duiven–Westervoort
Leusden