Ondanks de overkokende woningmarkt is bouwgrond voor gemeenten een risicovolle investering. Stec Groep vindt actief grondbeleid ook niet altijd de beste versnellingsmethode.
Wel of geen actief grondbeleid voeren is in veel gemeenten een actueel thema, nu de woningbouwproductie (met name in de grote steden) achterblijft bij de vraag. Uit de vandaag gepubliceerde benchmark Gemeentelijke grondprijzen 2018-2019 van Stec Groep blijkt dat iets meer dan 30% van de gemeenten op dit moment voor eigen rekening en risico grond aankoopt en deze als bouw- en woonrijpe grond weer verkoopt.
Gemeenten verwachten voordelen als meer regie en een aantrekkelijk rendement op de grondexploitatie. Uit de adviespraktijk van Stec blijkt dit laatste echter nauwelijks het geval als gemeenten nu, ‘op het hoogtepunt van de markt’, instappen. Door de economische hoogconjunctuur en de druk om te versnellen is de aankoopprijs van grond relatief hoog. Gemeenten die alsnog grond aankopen, kunnen beter met zeer voorzichtige rendementen en/of met verliezen rekenen en in contracten duidelijke oplevertermijnen van de nieuwbouw meenemen. Bovendien moeten ze een doordachte afweging maken tussen de aan te kopen locaties en andere locaties met (harde) plancapaciteit binnen de woningbouwprogrammering.
Het Financieele Dagblad publiceerde deze week een onderzoek van Willem Korthals Altes, hoogleraar Grondbeleid aan de TU Delft, over dit onderwerp. Hij constateert dat de totale investeringen in bouwgrond nog wel achterblijven bij die voor de financiële crisis. Tijdens de crisis leden gemeenten miljardenverliezen op grondontwikkeling.
Uit de Stec-benchmark kan worden opgemaakt dat de gemeentelijke grondprijzen voor woningbouwlocaties in 2019 stijgen met gemiddeld 2,5%. Deze toename is echter veel lager dan de gemiddelde prijsstijging van woningen (6 tot 8%), die veroorzaakt wordt door de grote stijging van de bouwkosten: sterk gestegen materiaal- en loonkosten. Dit verklaart ook de over 2017– 2018 gerealiseerde (beperkte) prijsstijgingen van bouwgrond.